De retina bestaat uit een buitenste pigmentlaag en een binnenste pars optica (met lichtgevoelige cellen) en pars caeca (zonder lichtgevoelige cellen). De overgang van pars optica naar pars coeca wordt de ora serrata genoemd (vanwege het zigzag-verloop rondom).
De pars iridis van de retina bekleedt de binnenzijde van het corpus ciliare en de iris.
De cornea is het transparante gedeelte van de sclera gelegen voor de iris en de pupil. Aan de buitenzijde wordt de cornea bekleed door meerlagig plaveiselepitheel dat continu is met de conjunctiva. Aan de binnenzijde wordt de cornea bekleed door het endotheel (een laag cellen) die tevens de voorste begrenzing vormt van de voorste oogkamer (zie hierna). De cornea bevat geen bloedvaten en verkrijgt de benodigde zuurstof door diffusie vanuit de buitenlucht (contactlenzen kunnen deze diffusie belemmeren waardoor bloedvaten uit de sclera de cornea kunnen gaan ingroeien. Dit is een irreversibel proces). De cornea wordt sensibel geinnerveerd door takjes van de n. ophthalmicus (nVI).
De inhoud van de oogbeker bestaat uit het corpus vitreum, een gelachtige substantie (99% water, voor het overige hyaluronzuur en glycoproteïnen).
Onder de sclera bevindt zich de tweede oogrok, de tunica vasculosa (het vaatvlies of uvea; voortzetting van de arachnoidea en de pia mater van de hersenen). De tunica vasculosa bestaat uit de choroidea die de bloedvaten bevat voor de oogbol, meer anterior uit het corpus ciliare, en geheel anterior uit de iris (rondom de pupil).
Van buiten naar binnen worden de volgende structuren aangetroffen in depalpebrae (de oogleden): de huid en het subcutane bindweefsel, vezels van de m. orbicularis oculi, het septum orbitale en de tarsus, de tarsale klieren en de conjunctiva.
Het palpebrale gedeelte van de m. orbicularis oculi bestaat uit dunne, bleke spiervezels. De tarsi zijn dunne, lange platen van stevig bindweefsel die zijn gelegen in het bovenste en onderste ooglid. Mediaal en lateraal zijn zij met bindweefsel verbonden aan de orbita. De tarsus van het bovenste ooglid is verbonden met het dak van de orbita door een bindweefsellaag, het septum orbitale. De tarsus van het onderste ooglid is op identieke wijze verbonden met de bodem van de orbita. De tarsus van het bovenste ooglid is ongeveer 25 mm lang en 10 mm hoog. De aponeurose van de m. levator palpebrae superioris hecht vast aan de voorzijde van de tarsus van het bovenste ooglid.
De tarsi verlenen stevigheid aan de oogleden. In de bindweefselplaten ingebed vindt men de tarsale klieren. Deze bezitten afvoerbuisjes naar de vrije rand van het ooglid. De haren van de wimpers zijn ingeplant in de vrije randen van de oogleden.
De conjunctiva is de slijmvliesbekleding van de binnenzijde van de oogleden en van de buitenzijde van de bulbus oculi. Ze is van oorsprong de ectodermale bekleding van de oogbol zoals die aanwezig is na de afsnoering van het lensblaasje.
De conjunctiva bulbi is wit en bevindt zich deels op de oogbol. De conjunctiva palpebralis is rood vanwege de vele bloedvaten en bevindt zich voor het grootste gedeelte aan de binnenzijde van de oogleden. De ruimte tussen de bovenste en onderste oogleden en de bulbus oculi heet de conjunctivaalzak. De fornix superior van de conjunctivaalzak wordt begrensd door rode en witte conjunctiva (respectievelijk op de achterzijde van het bovenste ooglid en op de voorzijde van het oog). De fornix inferior wordt begrensd door de rode conjunctiva van het onderste ooglid en de witte conjunctiva van de bulbus oculi.
Het traanapparaat bestaat uit de traanklier en de traanwegen. De glandula lacrimalis (traanklier) bevindt zich hoog-temporaal in de orbita. De klier bezit een aantal afvoergangen die uitmonden in de fornix superior van de conjunctivaalzak. Traanvocht dat wordt afgegeven spoelt vervolgens over het oppervlak van het oog. In de mediale ooghoek bevinden zich twee openingen, de puncta lacrimalia, die elk via een buisje (een canaliculus lacrimalis) in verbinding staan met de saccus lacrimalis. De saccus lacrimalis bevindt zich in een groeve in het os lacrimale. Via de ductus nasolacrimales (de traangangen; één voor elk oog) wordt het traanvocht vervolgens afgevoerd naar de meatus nasi inferior van de neusholte.
M. rectus superior:
1. Heft de oogbol (elevatie)
2. Roteert de oogbol licht naar binnen (intorsie)
3. Trekt de oogbol licht naar binnen (adductie)
M. rectus inferior:
1. Draait de oogbol naar beneden (depressie)
2. Roteert de oogbol licht naar buiten (extorsie)
3. Trekt de oogbol licht naar binnen (adductie)
M. rectus medialis:
1. Trekt de oogbol naar binnen (adductie)
M. rectus lateralis:
1. Trekt de oogbol naar buiten (abductie)
M. obliquus superior:
1. Roteert de oogbol naar binnen (intorsie)
2. Draait de oogbol licht naar beneden (depressie)
3. Trekt de oogbol licht naar buiten (abductie)
M. obliquus inferior:
1. Roteert de oogbol naar buiten (extorsie)
2. Heft de oogbol licht (elevatie)
3. Trekt de oogbol licht naar buitebn (abductie)
De m. levator palpebrae superior wordt ook tot de oogspieren gerekend. Deze zorgt voor de elevatie en retractie van het bovenste ooglid.