Frontaal aanzicht van de schedel De orbita heeft een kegelvorm met de apex naar binnen gekeerd. Het dak van de orbita bestaat uit het os frontale. De laterale wand wordt anterior gevormd door het os zygomaticum en posterior door de ala major van het os sphenoidale. De bodem wordt gevormd door het corpus van de maxilla. De mediale wand wordt gevormd door het os lacrimale, het os ethmoidale en de ala minor van het os sphenoidale. De achterwand van de orbita bestaat uit de ala minor en de ala major van het os sphenoidale, met hier tussenin de fissura orbitalis superior. Tussen de ala minor en de ala major van het os sphenoidale enerzijds, en de maxilla anderzijds, bevindt zich de fissura orbitalis inferior. De n. opticus en de a. ophthalmica lopen naar de orbita door een apart kanaal in de ala minor van het os sphenoidale. Deze doorgang heet de canalis opticus. De zenuwen voor de extrinsieke oogspieren en de n. ophthalmicus van de n. trigeminus verlopen door de fissura orbitalis inferior.

De orbita wordt bekleed met periost (de periorbita) dat continu is met de fasciën van de extrinsieke oogspieren en via deze fasciën met de bindweefselschede rondom de oogbol. Rondom het intreden van de n. opticus in de orbita is de periorbita verdikt tot een ringvormige structuur, de annulus tendineus (Zinni). Hieraan hechten vast de mm. recti en de m. levator palpebrae superioris. De mm. obliqui ontspringen aan de benige wand van de orbita, ver weg van de annulus tendineus.

De gehele oogbol is gevat in een fascielaag, de vagina bulbi (Tenon). De vagina bulbi maakt deel uit van het bindweefselapparaat van de orbita en is continu met de spierfasciën van de extrinsieke oogspieren en het periost van de orbita. De ruimten gelegen tussen de vagina bulbi, de extrinsieke oogspieren en de periorbita zijn gevuld met vetweefsel (het corpus adiposum retrobulbare). Tussen de vagina bulbi en de sclera bevindt zich in de episclerale ruimte een kleine hoeveelheid vocht. Deze vloeistoffilm maakt het mogelijk dat het oog als een kogel in een kom kan roteren. De mediale en laterale bewegingsuitslagen worden echter beperkt door ligament-achtige versterkingen van de fasciën van, respectievelijk, de m. rectus medialis (het mediale check-ligament) en de m. rectus lateralis (het laterale check-ligament).


De sensibele innervatie van de orbita, de oogbol en de huid van het voorhoofd en de oogleden wordt verzorgd door takken van de n. ophthalmicus (nV1): de n. frontalis en de n. nasociliaris.


De extraoculaire spieren worden als volgt geinnerveerd:

  • De mm. recti superior, inferior en medialis, en de m. obliquus inferior worden geinnerveerd door de n. oculomotorius (nIII). Deze zenuw innerveert ook de m. levator palpebrae superioris. Let op dat de laatste spier ook gladde spiervezels bevat die geïnnerveerd worden door orthosympathische vezels (ptosis bij uitval van het ganglion cervicale superius, syndroom van Horner).
  • De m. obliquus superior wordt geinnerveerd door de n. trochlearis (nIV).
  • De m. rectus lateralis wordt geinnerveerd door de n. abducens (nVI).

 

Beenderen die de orbita vormen:

  • os frontale (dak)
  • os lacrimale (mediale wand)
  • os sphenoidale (achterwand, dak, mediaal achter)
  • maxilla (bodem)
  • os zygomaticum (laterale wand)

 

Voornaamste openingen en wat er door heen loopt

fissura orbitalis superior

n. III (oculomotorius), nIV (trochlearis), nV1 (ophthalmicus), n. VI (abducens), v. ophthalmica

fissura orbitalis inferior

(deels) n. infraorbitalis naar foramen infraorbitale - tak van n. V2 (maxillaris)

canalis opticus

n. II (opticus)

 

Bron: www.anatomie-amsterdam.nl